“Farmabedrijven staan elke twee jaar op randje van faillissement”

Laatst gewijzigd: 20 juli 2023 12:42
De farmaceutische industrie in Nederland kan nog veel harder groeien, meent Ruud Smits, hoofd van het life sciences-team van advocatenkantoor NautaDutilh. "De politiek voert een diffuus beleid en dat werkt niet goed".

De verontwaardiging was groot, de woede was nog groter, toen de Amerikaan Martin Shkreli van de ene op de andere dag de prijs van Daraprim, een antiparasitair medicijn tegen Malaria, met vijfduizend procent liet stijgen. De actie van de toenmalige bestuursvoorzitter van het farmaceutische bedrijf Turing zorgde ook in de Nederland voor opschudding. Amerikanen investeren regelmatig in het buitenland, zo ook in de Nederlandse farmaceutische industrie. De vrees dat zoiets ook hier kan gebeuren was geboren. Mede daardoor is de life sciences-sector in Nederland in een minder goedaardig daglicht gesteld. Is dat terecht?

Diffuus beleid
De algehele kritiek op farmaceutische bedrijven is niet op zijn plaats, zegt Ruud Smits, partner bij NautaDutilh en gespecialiseerd in het begeleiden van deals in de life sciences-sector. Schrikbarende verhalen als hierboven vormen niet de maatstaf voor de hele sector. Logisch ook, want bijna niemand zit te wachten op excessief hoge prijzen. Smits noemt de Nederlandse markt bovendien voldoende gereguleerd en acht het daarom schier onmogelijk dat zoiets in Nederland gebeurt. Farmabedrijven werken momenteel aan de uitvoering van een keurmerk dat ondernemingen die hoge prijzen voor hun medicijnen vragen uitsluit, meldt het Financieele Dagblad woensdag. 

In plaats van te focussen op het negatieve, zouden positieve ontwikkelingen in de sector aandacht moeten krijgen, vindt hij. “De zogeheten science in Nederland is waanzinnig goed. Neem de verkoop van Acerta Pharma. Op het moment dat Organon uit Oss opging in het Amerikaanse Merck & Co, verloren de toekomstige oprichters hun baan. Met weinig geld kochten zij vervolgens een paar octrooien van de plank en zijn met investeerders aan de slag gegaan. Dat bedrijf is vorig jaar voor 3,7 miljard euro verkocht aan het Britse farmacieconcern AstraZeneca. Echt een jongensdroom”, vertelt Smits, die bij de transactie betrokken was, op het NautaDutilh-kantoor aan de Zuidas.


Geneesmiddelenconcern Acerta Pharma in Oss werd in 2015 voor 3,7 miljard euro grotendeels overgenomen door het Britse farmaciebedrijf AstraZeneca. Uiterlijk volgend jaar volgt de rest als het leukemiemedicijn dat Acerta ontwikkelt naar verwachting wordt goedgekeurd in de VS.

Innovatie als speerpunt
Om positiviteit te bevorderen en ondernemerschap te stimuleren ziet de overnameadvocaat een cruciale rol weggelegd voor de overheid. Blij met haar opstelling is hij echter niet. Hij laakt de Haagse grilligheid. “Het ene kabinet heeft innovatie als speerpunt en het andere weer niet. De politiek voert een diffuus beleid en dat werkt niet goed’, zegt Smits. “De algemene consensus is dat de op dit moment verantwoordelijke minister Schippers te weinig doet voor life sciences. De rol van de overheid is heel belangrijk, omdat zij bepaalt welke geldpotjes waarvoor gebruikt worden.” Volgens Smits ontbeert het aan een langetermijnvisie, waarin jonge bedrijven het vertrouwen krijgen middels eenduidig beleid. Dat geldt ook voor investeerders.

Zijn kritiek richt zich met name op hoe vanuit de overheid met universiteiten omgesprongen wordt. “Formeel gezien heeft de universiteit drie doelen: onderwijs, onderzoek en valorisatie. Al het geld vloeit echter naar de eerste twee. Onderzoek en onderwijs zijn belangrijk, op basis daarvan worden rankings bepaald. Maar valorisatie is minstens zo belangrijk, daar wordt het geld mee verdient”, zegt Smits. “Het budget van universiteiten voor valorisatie is een druppel op de gloeiende plaat. Waardecreatie is een woord dat men op de universiteit nauwelijks kent.” Als gevolg blijven veelbelovende ideeën vooral hangen in de laboratoria van universitaire academische centra.

Kapitaalintensief
Niet alleen ontbreekt het op de universiteit aan een gevoel voor commercie, ook zouden onderzoekers in de wetenschap volgens Smits meer geprikkeld kunnen worden om te gaan ondernemen en al in hun onderzoeksopzet aandacht te besteden aan de uiteindelijke commerciële toepassing van de science. “De universiteit moet ook mensen binnen hun dienstverband de ruimte bieden om een bedrijfje te starten.” Biotech-startups krijgen zo een cruciaal steuntje in de rug, meent Smits.

Maar zoiets is slechts het begin van een hardvochtige achtbaanrit. Gemiddeld genomen duurt het twaalf jaar voordat een onderneming uiteindelijk een medicijn op de markt brengt. “Dat is een kapitaalintensieve tijd, waarbij om de twee jaar nieuw geld opgehaald moet worden. Farmabedrijven staan elke twee jaar op het randje van een faillissement”, vertelt Smits. De eerste financieringsronde – mogelijk gemaakt door een seed-investeerder of venture capitalist – vormt meestal geen probleem. Ook regionale ontwikkelingsmaatschappijen en het Ministerie van Economische Zaken ondersteunen startups vaak, via bijvoorbeeld een converteerbare geldlening of een innovatiekrediet. “Voor een life sciences-startup is zo’n eerste investering van een paar ton niet veel, zeker als je weet dat het totale onderzoek waanzinnig duur is”, verklaart Smits.

Risicoprofiel
Naast geld speelt ook een ander belangrijk aspect mee. “Het risicoprofiel is waanzinnig groot; je hoeft maar een keer een slechte testuitslag te hebben en je bent gezien. Ook al heb je veel geld in een bedrijf gestoken, het blijft afwachten hoe het medicijn zich in de loop der tijd ontwikkelt”, zegt Smits. Het fiasco rondom Prosensa, een spin-off van het Leids Universitair Medisch Centrum, wordt aangehaald. Eind 2014 werd het biotechbedrijf ingelijfd door het Amerikaanse BioMarin voor 680 miljoen dollar. Een paar weken later keurde de Europese toezichthouder EMA het medicijn tegen de zeldzame spierziekte Duchenne af, nadat eerder al de Amerikaanse FDA tot eenzelfde conclusie was gekomen. De overname van Prosensa werd bestempeld als miskoop.


Het Leidse biotechnologiebedrijf Prosensa debuteerde op 28 juni 2013 op de Nasdaq. Daarmee werd Prosensa het eerste Europese biotechnologiebedrijf in tien jaar dat een notering aan deze Amerikaanse technologiebeurs kreeg. 

Evengoed draait het volgens Smits om het nemen van rappe beslissingen. “Je moet er als koper zo snel mogelijk bij zijn. Die bedrijven worden gekocht op het moment dat medicijnen in volle ontwikkeling zijn, nog zonder goedkeuring van autoriteiten. Het is daarom een educated gok.” Dat lijkt een belangrijke reden waarom grote algemene Nederlandse participatiemaatschappijen als HAL, Egeria en NPM niet staan te trappelen om in biotechbedrijven te investeren, vermoedt Smits. “Die durven hun vingers er niet aan te branden omdat er vaak specifieke expertise nodig is om zulke transacties te doen”, geeft de overnameadvocaat als nadere reden. “Overigens zijn er genoeg partijen in de markt die daar wel over beschikken. Investeerders als Forbion Capital en BioGeneration zijn zulke partijen met specialistische sectorkennis.”

Vertrouwensband
Om in alle onzekerheid toch een stuk zekerheid te krijgen, wordt er bij life sciences-deals veel gebruik gemaakt van earn-outs: een koper betaalt meer naar mate verschillende milestones worden behaald. Het onderzoek naar verdere ontwikkeling van een medicijn loopt intussen door. Earn-outs zijn volgens Smits de levensverzekering die ontwikkelende bedrijven hebben. Mocht het echt fout gaan, dan is de investeerder het meeste geld kwijt.

Erg aanlokkelijk klinkt dat niet, waarom blijven die investeerders nog komen? “Omdat het een erg dynamische en interessante wereld is”, zegt de overnameadvocaat. “Investeerders kennen vaak al een bestuurder van een bedrijf en dat schept een vertrouwensband. Voor buitenlandse en met name Amerikaanse investeerders is dat lastiger, want die kennen de Nederlandse bedrijven meestal niet persoonlijk. Amerikanen hebben wel het voordeel over meer kapitaal en specialisme te beschikken waardoor een biotech betere voorwaarden creëert”, aldus Smits, die ook vaak Amerikaanse investeerders bijstaat.

Amerikaanse investeerders blijven niettemin kritisch waar ze hun kapitaal onderbrengen. Het gaat immers om een hoop geld. ”Een bedrijf wordt gekocht voor een miljard, maar levert dan vaak nog geen kant en klaar medicijn. Er moeten dikwijls nog tientallen miljoenen bij om het tot een mogelijk succes te maken”, verklaart Smits. De overnameadvocaat vertelt dat grote farmabedrijven vroeger ontwikkelingsafdelingen in eigen beheer hadden. Tegenwoordig ziet hij dat onderzoekers vaker voor zichzelf starten en later opgekocht worden. Ook werken grote partijen nauw samen met Nederlandse universiteiten. Goed voorbeeld is de lopende samenwerking tussen de Universiteit Utrecht en Nederlandse Kanker Instituut in het onderzoek naar de structuur van eiwitten en eiwitcomplexen.

Innovatieagenda
Over de toekomst van life sciences is Smits positief. “De kwaliteit is er, het geld ook, maar specifieke kennis om afgewogen keuzes te maken is er nog te weinig. Daardoor blijven fondsen vaak klein en dat werkt niet in het voordeel van medicijnontwikkeling”, zegt Smits. Vanuit belangenvereniging HollandBio wordt intussen druk gelobbyd in Den Haag. “Life sciences hoort hoog te staan op de Nederlandse innovatieagenda, want het is een potentieel ijzersterke sector die helaas te weinig aandacht krijgt”. Een financiële klapper als Acerta komt niet ieder jaar, maar bewijst wel dat het kan op voorwaarde van een goed innovatieklimaat en stromende subsidiegeldkraan. De steun van de overheid is van levensbelang, vindt Smits. “Het kabinet kan best nadelig beleid voeren, maar moet niet continu de spelregels veranderen. Daardoor creëer je onzekerheid. Als investeerders ergens niet van houden is het onzekerheid en zullen ze wegblijven".

Lees ook:
LSP koppelt wetenschap aan big farma
Het verhaal achter de zoektocht van Batavia Biosciences naar investeerders

 

Gerelateerde artikelen