Box 2–tarief 22% over 500.000 mogelijk

Bij een Management Buy-Out, Management Buy-In en bij personeelsparticipatieplannen dient ook naar de wijze gekeken te worden waarop de aandelen door de betreffende individuen fiscaal het beste kunnen worden gehouden.
Alvorens de daarbij behorende afwegingen te maken dient vast te staan dat de verkregen aandelen enerzijds niet leiden tot een belastbaar loonbestanddeel (wegens bijvoorbeeld een onzakelijke koopprijs of onzakelijke voorwaarden) en anderzijds niet tot een zogeheten ‘lucratief belang’ gaan behoren. Dit laatste omdat de daarmee verkregen voordelen (dividenden en waardestijging) belast worden tegen het progressieve tarief in Box 1 (nu maximaal 52%) hetgeen als vrij onaantrekkelijk aangemerkt kan worden. Het voert in het kader van dit artikel te ver om dieper in te gaan op de situaties waarbij een lucratief belang kan worden geconstateerd, maar het doet zich met name voor als de aandelen mede ter beloning van te verrichten werkzaamheden worden toegekend, er zowel met gewone als met veel cumulatief preferente aandelen wordt gewerkt en/of wanneer er sprake is van een onzakelijke hefboom (als gevolg waarvan er een onevenredig resultaat kan worden behaald op bijvoorbeeld de gewone aandelen). Gezien de relatief hoge belastingheffing en het feit dat nog jarenlang discussie kan ontstaan over de vraag of sprake is van afwezigheid van belastbare loonbestanddelen en van een lucratief belang, verdient het aanbeveling vooraf op dit punt een ruling te verkrijgen van de Belastingdienst.
Er van uitgaande dat geen sprake is van een lucratief belang dient vervolgens beoordeeld te worden of de aandelen in Box 2 (‘aanmerkelijk belang’) of Box 3 (‘belegging’) dienen te vallen. Daarbij geldt – voor het geval er keuzemogelijkheden bestaan – dat het fiscaal onderbrengen van de aandelen in Box 3 over het algemeen fiscaal als interessanter wordt beschouwd. Box 3 heft namelijk ‘slechts’ belasting over een jaarlijks rendement van 4% tegen een vast tarief van 30%, waar in Box 2 tegen een tarief van 25% (zie voor het tarief 2014 aan het slot) belasting wordt geheven over het werkelijke rendement en dat met name bij MBO, MBI’s en personeelsparticipaties fors hoger kan zijn dan 4%. 
Indien een participant een belang van 5% of meer in de koopholding verkrijgt ontstaat vervolgens de vraag of het zinvol is om dat belang onder te brengen in een eigen personal holding, eventueel gebundeld met meerdere 5%-pakketten van collega’s. Daarbij gelden diverse (persoonlijke) overwegingen. Uitgangspunt bij het onderbrengen van de aandelen in een personal holding is in ieder geval dat deze BV op de verkregen aandelen de deelnemingsvrijstelling kan toepassen, omdat het tussenschuiven van de personal holding anders leidt tot dubbele belastingheffing. 
Attentiepunten bij het structureren van de participatie in Box 2 – 3:
  • Voorkom ontstaan van belastbare loonbestanddelen en lucratief belang.
  • Bij de bepaling of de grens van 5% in het aandelenkapitaal wordt gehaald geldt voor Box 2 dat dit percentage niet alleen op het totaal aandelenkapitaal wordt toegepast, maar ook per soort aandeel. Opgepast dient te worden bij letter-aandelen, cumulatief preferente aandelen, stemrechtloze aandelen en het statutair onderscheid maken tussen diverse aandelen.
  • Certificering van aandelen heeft fiscaal nog steeds de voorkeur boven stemrechtloze aandelen, mits de certificering wel voldoet aan alle fiscale voorwaarden. Zo is het niet verstandig als de Stichting certificaten van vertrekkende werknemers inkoopt en behoudt.
  • Bij inkoop van aandelen van vertrekkende participanten moet wellicht 15% dividendbelasting worden ingehouden.
  • De 5%-eis bij de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting geldt alleen over het totale nominaal gestorte aandelenkapitaal en niet per soortaandeel.
Tot slot nog een opmerking over het ‘aanmerkelijk-belang’ tarief in Box 2. Het standaardtarief van 25% is voor 2014 eenmalig verlaagd naar 22%, doch alleen over de eerste € 250.000 aan inkomen. Boven dat bedrag zijn verkoop-/inkoopopbrengsten en dividenden weer belast tegen het normale tarief van 25%. Let op: indien de AB-houder een fiscaal partner heeft, kan dit jaar tweemaal van het verlaagde tarief van 22% worden geprofiteerd en kan dus in totaal € 500.000 tegen 22% worden genoten. Dit wordt bereikt door in de inkomstenbelastingaangiften 2014 van beide fiscale partners het betreffende inkomen (dividend en/of verkoopwinst) op een juiste wijze te alloceren. Het maximale voordeel van de tariefsverlaging bedraagt – indien de belastingplichtige in 2014 een fiscaal partner heeft – € 15.000. 
Dit kan eventueel zelfs bereikt worden zonder een belastingverschuiving tussen de partners. Om dit laatste toe te lichten het volgende voorbeeld: stel een BV keert in 2014 € 400.000 dividend uit aan de DGA. Daarop moet de BV 15% dividendbelasting inhouden, ofwel € 60.000. De DGA heeft het hele jaar een fiscale partner. In de IB-aangiften dan een toerekening aan de partner van € 150.000 dividend (1e € 250.000 blijft bij DGA) en € 33.000  dividendbelasting (je alloceert dus meer dividendbelasting dan overeenkomt met 15% van € 150.000, hetgeen wettelijk is toegestaan). Omdat de partner 22% kwijt is over de € 150.000 (is € 33.000) maar ook € 33.000 dividendbelasting mag verrekenen, kost het de partner geen extra belastingheffing. De DGA betaalt € 55.000 inkomstenbelasting (22% over € 250.000) en verrekent de resterende € 27.000 dividendbelasting. Hij betaalt derhalve € 28.000 bij aan de fiscus, zodat in totaal – inkomstenbelasting en dividendbelasting samen – € 88.000 belasting wordt betaald, waar dat in 2013 en 2015 € 100.000 zou bedragen.
Dit artikel is geen uitputtend overzicht van alle fiscaal relevante zaken die spelen bij een MBO, MBI en/of personeelsparticipatie. Inschakeling van een fiscaal adviseur wordt sterk aanbevolen.
Eric Vermeulen is partner van Luminous Tax Matters
Gerelateerde artikelen