‘De bedragen zijn zo gigantisch veel hoger geworden dan in de early days’

Laatst gewijzigd: 20 juli 2023 15:05
Ellard Blaauboer, de eerste voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen, vertelt meer over de jaren tachtig.

Dit artikel is het tweede deel van een reeks over het ontstaan en verloop van durfkapitaal in Nederland. Het eerste deel is hier te lezen. 

Private equity en venture capital kennen een redelijk lange geschiedenis in Nederland, die teruggaat naar de jaren ná de wederopbouw. Opvallend genoeg is er in de beginjaren – vooral begripsmatig – niet een duidelijk onderscheid geweest tussen enerzijds private equity en anderzijds venture capital. Aan het begin van deze eerdergenoemde geschiedenis heeft onder meer de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen – opgericht in 1984 – een belangrijke bijdrage geleverd. Ellard Blaauboer, destijds de eerste voorzitter van de NVP, staat de redactie graag te woord over deze periode.

De begindagen

‘’Binnenkort is het dus veertig jaar geleden. Het is nog steeds wel mijn clubje’’, begint Blaauboer. ‘’De sector heeft zich fantastisch ontwikkeld, getuige de overname van Hema door Van Eerd en Parcom onlangs. De bedragen zijn zo gigantisch veel hoger geworden dan in de early days dat ik begon. Ik begon toen er maar nog een aantal spelers waren. Eén van de oudste spelers was natuurlijk de NPM, die na de Tweede Wereldoorlog was opgericht. Die voelde zich te goed en werd ook niet gelijk lid van de NVP.’’

‘’De NPM was bijna monopolist’’, vervolgt hij. ‘’Die vonden zo’n jonge opkomer die startups deed een beetje minderwaardig. Al snel bleek toch dat wij een heel bijzondere positie gingen innemen binnen fusies en overnames. Om een beeld te geven: onze eerste investering was in de zeeppoederfabriek De Klok uit Heerde, een oud familiebedrijf dat eerst ook had aangeklopt bij de NPM. Die zagen er niets in, want er moest wel een nieuwe directeur komen en geld geïnvesteerd worden om nieuwe plannen te ontwikkelen. Dat lag niet gelijk op de weg van de NPM. Later zijn ze op onze uitnodiging wel ingestapt en dat vormde voor ons toen een eerste gedeeltelijke exit.’’

Ellard Blaauboer denkt even na en noemt een aantal participatiemaatschappijen die destijds ook al actief waren: Gilde, Atlas Venture, Holland Venture (tegenwoordig Holland Capital), Ondernemend Vermogen Nederland, de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) en de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM). Hij vertelt over het moeizame verloop in het begin. ‘’Die partijen moesten de clubkas van de NVP bijeen proberen te brengen. Dat was verdomd moeilijk in die dagen. Niemand had zin om geld uit te geven aan een beginnende vereniging. Na een paar jaar bewees zich dat wel zijn nut.’’

Blaauboer is tussen 1978 en 1982 werkzaam geweest bij de uitgeverij V.N.U.. Uit die tijd heeft hij een belangrijke les geleerd, die later nog goed van pas is gekomen. ‘’De baas van de uitgeverij zei: ‘Ellard, jij zegt dat je tien boeken moet uitgeven om drie bestellers over te houden. Waarom geef je niet alleen die drie titels uit?’ Je moet gewoon tien titels uitgeven. Dat is statistiek. Dat scheidt het kaf van de koren. Het adagium in mijn wereld is: je moet af en toe met één of twee deals heel erg veel geld verdienen om daarmee het verlies van andere investeringen goed te maken. Dat doet vreselijk pijn, want van tevoren weet je niet of een plan zal mislukken en je investeert niet alleen geld maar ook veel zorg en tijd.’’

Vraag vanuit de overheid

In het begin van de jaren tachtig was Blaauboer directeur van participatiemaatschappij NeSBIC, die later is overgenomen door Fortis. In die hoedanigheid had hij ook met enige regelmaat contact met overheidsorganen, zoals De Nederlandsche Bank en de Ministeries van Economische Zaken en van Financiën. ‘’Mijn aandeelhouders hadden gevraagd of ik het overleg wilde voeren met De Nederlandsche Bank en de Ministeries. Dat was een maandelijks overleg, waarin wij de vorderingen bekeken van de PPM-regeling. Die beleidsambtenaren zeiden op een gegeven moment: ‘We praten steeds met jou, met NeSBIC. Wij willen eigenlijk dat we een geïnstitutionaliseerd overleg kunnen voeren. Waarom richt je met je kornuiten geen vereniging op?’.’’

Samen met Evert Elbertse, destijds verbonden aan het Verbond van Nederlandse Ondernemingen, heeft Ellard Blaauboer in april 1984 De Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP) opgericht. ‘’Ik zie mijzelf nog met Evert naar de notaris gaan. Dat is toen heel aardig van start gegaan. Wij hebben een aantal commissies opgezet, zoals de opleidingscommissie en een commissie voor informatie en statistiek. Het werd een heel leuke club die gaandeweg steeds professioneler is geworden. Ik ben hartstikke trots dat de NVP zo ver is gekomen.’’

Oliecrises

De jaren zeventig laten zich ook kenmerken door de oliecrises van 1973 en 1979. Die crises hadden (logischerwijs) ook de nodige, negatieve gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. ‘’Dat heeft echt wel geleid tot de uitholling van de solvabiliteit van het Nederlandse bedrijfsleven. De overheid heeft in eerste instantie onder aanvoering van Joop den Uyl en Ruud Lubbers gezegd: wij moeten ervoor zorgen dat de solvabiliteit weer op orde komt. Er zijn toen een aantal initiatieven gekomen.’’

Het eerste initiatief was het Project Industriële Innovatie (PII), opgericht in 1976. Dit project – mede gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken – had als doel het begeleiden van ‘jonge innovatieve bedrijven’ en het ‘bevorderen van innovatieprocessen in bestaande kleine en middelgrote bedrijven’.

Uit het programmaboek van het PII.

In 1981 kwam het tweede initiatief: de zogeheten PPM-regeling, die een grote bijdrage heeft geleverd aan de groei van durfkapitaal in Nederland. Deze regeling had als doel het bevorderen van de oprichting en de ontwikkeling van particuliere participatiemaatschappijen, die nieuw risicodragend vermogen moesten gaan verschaffen aan kleine en middelgrote ondernemingen in Nederland. ‘’Op het moment dat het goed ging werken, hebben ze er een streep ondergezet’’, benadrukt Blaauboer. Vrij kort na PPM-regeling werd in 1982 de Maatschappij voor Industriële Projecten opgericht, met als doel om het aanbod van risicodragend vermogen voor industriële projecten te vergroten.

Opvallend is vooral de rol van de PPM-regeling, die in het begin van de jaren tachtig heeft gezorgd voor een enorme ontwikkeling van durfkapitaal in Nederland. De markt voor durfkapitaal was in Nederlands destijds ook actiever ten opzichte van Frankrijk en Duitsland. Ellard Blaauboer kan zich hier ten dele mee verenigen: ‘’Dat klopt wel. Numeriek waren we in een grotere meerderheid, maar qua de grootte van de bedragen niet. In Frankrijk had je – wat je met een mooi Frans woord noemt – de banque d'affaires: de investeringsbanken. Die stonden een beetje tussen de grootbanken en de institutionele beleggers in. Met name in Frankrijk had je aandeelhouders van de Oranje-Nassau Groep. Dat waren schatrijke ondernemers die deze markten allang hadden verstreken.’’

‘’Dat had je in Nederland in mindere mate’’, vervolgt hij weer. ‘’Je had er wel een paar, zoals de familie Van Doorne van DAF. Dat was ook de familie De Pont van investeringsmaatschappij Janivo. Zo waren er nog een aantal Nederlandse families die ook in die markt binnen wilden treden. Een aantal mensen die heel veel geld hebben verdiend de afgelopen tien of vijftien jaar zijn in onze sector heel actief doorgegaan. Ook dat is een geweldige versneller, want het zijn mensen met veel ervaring. Die laten dat geld opnieuw weer rollen. Dat is een geweldige opsteker voor de sector.’’

Tekort aan geld

Door de eerdere oliecrises was er te weinig geld om – onder meer – vooruitstrevende ideeën te financieren. ‘’Je kan dat wel zo stellen. De banken moesten erg zorgzaam zijn met betrekking tot hun eigen solvabiliteitspositie. De institutionele beleggers waren daarentegen zeer ruim bij kas. Banken hadden er toch ook een belang bij om een loket te creëren voor jonge, innovatieve ondernemingen. Om maar eens een voorbeeld te geven: mijn aandeelhouders van het eerste uur waren IHC Caland, Oranje Nassau Groep, Bank Mees & Hope, Rijkspostspaarbank, AEGON en Nationale Nederlanden. Later traden ook VOLMAC en STORK ook toe. Het leidde er vrij snel toe dat de banken en verzekeraars in Nederland ook kwamen met hun eigen participatiemaatschappijen. De ABN had bijvoorbeeld de Algemene Participatie Maatschappij (APM) en liep daarmee vooruit op de andere banken. NMB volgde al snel als tweede met NMB Participaties, het latere Atlas Venture.’’

In 1982 ontstond ook de Parallelmarkt, opgericht door de Vereniging voor de Effectenhandel. Deze beurs had minder strenge toelatingseisen dan de officiële Amsterdamse effectenbeurs. ‘’Daar hadden wij al snel de eerste beursgangen, zoals Pie-Medical en Geveke Electronica (GeTRONICS). Dat liep best goed. Echter zeiden die bedrijven: wij willen niet op de achterste koets van de beurs zitten. Die Parallelmarkt stierf daardoor snel een stille dood eind jaren tachtig. Jonge bedrijven wilden naar de echte, volwassen Amsterdamse beurs of naar de Engelse beurs. Een beursgang kostte in die jaren al gauw één tot twee miljoen gulden.’’

Een opkomende markt

‘’Dat was wel heel lastig’’, antwoordt Ellard Blaauboer op de vraag hoe het was om toentertijd investeerders te trekken. ''De markt voor business angels bestond toen nog niet. Grotere bedrijven waren aangewezen op de beurs of de Maatschappij voor Industriële Projecten. De MIP deed alleen maar grotere brugfinancieringen van Amerikaanse bedrijven die zich in Nederland wilden vestigen. Die klopten dan aan bij de MIP en die kregen dan geld om zich hier te vestigen. Het ontstaan van Leiden Bio Science Park is daar een voorbeeld van, waar een reeks van buitenlandse bedrijven zich hebben kunnen ontplooien met alle spin-offs van dien, zoals Crucell en Genfarm. De Nederlandse ondernemer was eigenlijk nog aangewezen op de participatiemaatschappijen.’’

‘’Heel collegiaal, want je had elkaar gewoon nodig’’, vertelt Blaauboer over hoe hij de jaren tachtig destijds heeft ervaren. ‘’Als je een grote deal had, moest je al gauw besluiten om die te delen (syndiceren) met anderen. Mijn fonds was in die dagen in aanvang tien miljoen gulden groot. Ik deed toen GeTRONICS. Daar wilde ik vijf miljoen gulden instoppen. De raad van commissarissen zei: ‘Ben je helemaal gek geworden? Zorg er maar voor dat je anderen erbij haalt. Wij gaan toch niet de helft van ons fonds stoppen in één transactie.’ Toen haalden wij ook er anderen bij, zoals de NPM. Je voelde je investeringen en daardoor was de slagkracht van het beperkte vermogen ook groter.’’

Familiebedrijven

In wat voor soort bedrijven in de jaren tachtig vooral werd geïnvesteerd? ‘’Dat waren – naast jonge innovatieve bedrijven – met name familiebedrijven die een tweede generatie zochten of  bedrijven die door het moederbedrijf niet meer als core bestempeld konden worden. Ik noem als voorbeeld Van Gelder Papier, Lips, Geveke. Die werden afgestoten en kwamen in handen van ondernemers die daar een zeer groot succes van hebben gemaakt. Veel innovatieve ideeën kwamen zo ‘van de plank’ zoals bijvoorbeeld laminatenpapier, waarvoor bij de oude moeder Van Gelder geen geld beschikbaar was voor de doorontwikkeling.’’

Ellard Blaauboer vertelt dat de dwarsdoorsnede van het Nederlandse bedrijfsleven een nieuwe impuls kreeg. ‘’Niet zozeer de beursgenoteerde ondernemingen, maar wél de activiteiten van beursgenoteerde ondernemingen. De beurseigenaren zeiden: die activiteiten vinden wij niet meer belangrijk genoeg, maar wij stellen het management in staat het bedrijf verder te laten groeien met behulp van participatiemaatschappijen.’’

Hoewel het nog in zijn kinderschoenen stond, werd in de jaren tachtig ook in (bio)technologie geïnvesteerd. ‘’De ICT, informatietechnologie, filtertechnologie, membraantechnologie, waterzuivering en grondzuivering. Genetische manipulatie van gewassen en dieren speelde toen ook al. Dat kon in die dagen natuurlijk helemaal niet. Ook voor de zogenaamde monoclonale antilichamen was nog geen markt als geneesmiddel. Inmiddels is dat de meest hoopgevende oplossing om van het fenomeen kanker af te komen.’’

Begonnen in de scheepvaart

Blaauboer vertelt aan het eind van het gesprek meer over zichzelf. ‘’Het aardige is dat in mijn tijd niet iedereen ging studeren, maar je ging vaak de scheepvaart in. Ik kwam vanaf de hbs-a en toen ben ik de scheepvaart in Amsterdam ingegaan, bij Vinke & Co. Daar ben ik cargadoor geworden.

Op een gegeven moment zei de baas van die onderneming: ‘Als je in de toekomst echt op mijn stoel wilt komen zitten, moet je wel gaan studeren’. Toen ben ik in Rotterdam Vervoers- en Haveneconomie én Bedrijfseconomie gaan studeren. Tijdens mijn studie heb ik gewerkt als directiesecretaris van het Nederlands Vervoerswetenschappelijk Instituut. Het vervoer begon bij mij in het bloed te kruipen.’’

‘’Vlak voor mijn afstuderen heb ik aangeklopt bij Pakhoed, tegenwoordig Vopak’’, vervolgt hij weer. ‘’Die hebben mij in dienst genomen en vervolgens werd ik uitgezonden als area manager naar het Caribische gebied. Na Vopak ben ik overgestapt naar de boekenuitgever V.N.U., omdat ik bedrijfseconoom was en ook nog eens zieltogende bedrijven wilde saneren. Daar begon de liefde voor het opzetten, verbeteren en laten groeien van bedrijven – meer nog dan het besturen op grote schaal.’’

Blaauboer wordt op een gegeven moment gebeld door Martien van Doorne, destijds directeur van DAF. ‘’Hij zei: ‘Wij zijn bezig met het opvullen van een potje geld. Wil jij voor ons dat potje met geld groter maken en gaan runnen?’ Zo ben ik bij NeSBIC terechtgekomen en ben ik ook met mijn eigen spaarcenten gaan investeren. Na tien jaar heb ik NeSBIC verkocht en is de participatiemaatschappij aangesloten bij de Fortis groep. Daarna ben ik met mijn eigen spaarcenten verdergegaan, soms samen met ondernemers die zich uit concernverband wilden losweken, zoals Van Ommeren Intexo samen met Sjoerd Vollebregt.’’

Welberaden advies

Ellard Blaauboer is inmiddels een oudgediende binnen de wereld van investeringsmaatschappijen. Dat weerhoudt hem er niet van om nog steeds mee te doen, zij het met mate. ‘’Ik word volgend jaar vijfenzeventig jaar. Het blijft geweldig leuk werk. Het is een beetje de Dragon’s Den van tegenwoordig. Dat doe ik met een aantal bevriende relaties. Het gaat niet altijd om wat je kunt verdienen, maar ook wat je ermee kunt doen.’’

Blaauboer sluit af met een welberaden advies: ‘’Ik kan alleen maar iedereen aanmoedigen om in die sector in te stappen. Doe het goed, doe het begeleid en doe het samen met een paar mensen. Je mag nooit een ondernemer die bij jou aanklopt voor geld afhankelijk maken van jouw geld alleen.’’

Dit artikel maakt deel uit van een reeks over het ontstaan van durfkapitaal in Nederland. Dit is het tweede deel van deze reeks. 

Gerelateerde artikelen