Beursgenoteerd familiebedrijf
De laatste jaren is er nogal wat discussie over welke bedrijfsvorm het beste is, beursfonds of familiebedrijf.
Door Huub van Rozendaal
Daarbij heb ik de indruk dat er in brede lagen van de bevolking, maar ook in de media, een voorkeur is voor het familiebedrijf. Die voorkeur is vooral gebaseerd op sentiment en in ieder geval niet op objectieve criteria of wetenschappelijk onderzoek.
Als we al kunnen spreken over de beste, zullen we moeten definiëren voor wie zo’n bedrijf het beste is: voor werknemers, aandeelhouders of bijvoorbeeld de samenleving als geheel.
Technisch gesproken is het verschil tussen een beursfonds en een familiebedrijf eigenlijk alleen maar een verschil in de samenstelling van de aandeelhouders. Het zou vreemd zijn als dat verschil op zich tot zoveel ophef zou leiden. Het is vooral het gevolg van die andere samenstelling die juist het verschil maakt. In algemene zin zijn beursfondsen professioneler, rationeler en meer bezig met geld verdienen als doel op zichzelf en zijn mede daardoor meer korte termijn gericht. Per definitie moeten beursfondsen meer transparant zijn.
Familiebedrijven zijn vaak meer klant- en medewerkergericht, in ieder geval met het hart, en hebben daardoor meestal een andere en sterkere cultuur. Geld verdienen is meer de uitkomst van het bedrijfsproces en doordat soms in generaties wordt gedacht is er (beduidend) meer lange termijn gerichtheid. Familiebedrijven moeten er wel voor waken dat hun cultuur ze er van weerhoudt om noodzakelijke aanpassingen of vernieuwingen tijdig door te voeren. De relatie familiemanagement en extern management kan ook een thema zijn. Elk familiebedrijf dreigt ten dode opgeschreven te worden, want ondernemerschap is niet erfelijk.
Lange termijn gerichtheid levert ( aandeelhouders) waarde op. Dat is uitvoerig uitgezocht door McKinsey. Die gerichtheid is er vaak bij familiebedrijven, maar ook bij beursfondsen met eén of een paar aandeelhouders met een substantieel minderheidsbelang, die niet zenuwachtig worden van een minder kwartaal. Die aandeelhouders moeten dan wel proactief met het management spreken en zich niet laten gebruiken als beschermingsconstructie.
Mijn conclusie is dan ook dat het beursgenoteerde familiebedrijf een hele goede bedrijfsvorm is:
– De drang tot professionalisme van een beursfonds
– De toegang tot de kapitaalmarkt
– De cultuur van het familiebedrijf
– De lange termijn gerichtheid op klant en medewerker.
– Mocht er een neef of nicht voor zich zelf een andere financiële toekomst zien dan is de exit ook al geregeld.
Als ex-CFO van Sligro Food Group preek ik natuurlijk voor eigen parochie. Getallen liegen echter niet: gemiddeld meer dan 17 procent samengesteld rendement per jaar gedurende 25 jaar beursnotering.
Mijn eigen bezigheden richten zich tegenwoordig vooral op familiebedrijven. Bij vijf parels uit de rijke schare van Nederlandse familiebedrijven ben ik betrokken als lid van de raad van commissarissen of raad van advies. Ik probeer me daarbij vooral te richten op het verminderen van de nadelen van het familiebedrijf en ondertussen geniet ik van de voordelen ervan. Ik geniet er ook van om verlost te zijn van de regelgeving van een Organisatie van Openbaar Belang. Als voorzitter van het ondernemingspensioenfonds van Sligro Food Group is het quotum regelgeving wat ik tot me kan nemen al vol. Wie wil weten hoe ik over regels denk verwijs ik graag naar mijn column: Ge(regel)d?
Huub van Rozendaal was CFO van Sligro en blogt voor CFO.nl over zijn ‘lessons learned’ en de invulling van de functie van CFO.